Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Genesis 40

Genesis

Index

Hoofdstuk 41

1

 En het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en ziet, hijstond aan de rivier.

2

 En ziet, uit de rivier kwamen op zeven koeien, schoon van aanzien, en vet vanvlees, en zij weidden in het gras.

3

 En ziet, zeven andere koeien kwamen na die op uit de rivier, lelijk van aanzien, endun van vlees; en zij stonden bij de andere koeien aan den oever der rivier.

4

 En die koeien, lelijk van aanzien, en dun van vlees, aten op die zeven koeien,schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao.

5

 Daarna sliep hij en droomde andermaal; en ziet, zeven aren rezen op, in een halm,vet en goed.

6

 En ziet, zeven dunne en van den oostenwind verzengde aren schoten na dezelveuit.

7

 En de dunne aren verslonden de zeven vette en volle aren. Toen ontwaakteFarao, en ziet, het was een droom.

8

 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zondheen, en riep al de tovenaars van Egypte, en al de wijzen, die daarin waren; enFarao vertelde hun zijn droom; maar er was niemand, die ze aan Farao uitlegde.

9

 Toen sprak de overste der schenkers tot Farao, zeggende: Ik gedenk heden aanmijn zonden.

10

 Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij in bewaring ten huizevan den overste der trawanten, mij en den overste der bakkers.

11

 En in een nacht droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden elk naar deuitlegging zijns drooms.

12

 En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste dertrawanten; en wij vertelden ze hem, en hij legde ons onze dromen uit; een iederlegde hij ze uit, naar zijn droom.

13

 En gelijk hij ons uitlegde, alzo is het geschied; mij heeft hij hersteld in mijn staat,en hem gehangen.

14

 Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk uit den kuil komen; enmen schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Farao.

15

 En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand, die hemuitlegge; maar ik heb van u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij hemuitlegt.

16

 En Jozef antwoordde Farao, zeggende: Het is buiten mij! God zal Farao'swelstand aanzeggen.

17

 Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan den oever der rivier;

18

 En zie, uit de rivier kwamen op zeven koeien, vet van vlees en schoon vangedaante, en zij weidden in het gras.

19

 En zie, zeven andere koeien kwamen op na deze, mager en zeer lelijk vangedaante, rank van vlees; ik heb dergelijke van lelijkheid niet gezien in het ganseEgypteland.

20

 En die ranke en lelijke koeien aten die eerste zeven vette koeien op;

21

 Dewelke in haar buik inkwamen; maar men merkte niet, dat ze in haar buikingekomen waren; want haar aanzien was lelijk, gelijk als in het begin. Toenontwaakte ik.

22

 Daarna zag ik in mijn droom, en zie zeven aren rezen op in een halm, vol en goed.

23

 En zie, zeven dorre, dunne en van den oostenwind verzengde aren, schoten nadezelve uit;

24

 En de zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren. En ik heb het dentovenaars gezegd; maar er was niemand, die het mij verklaarde.

25

 Toen zeide Jozef tot Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God is doende,heeft Hij Farao te kennen gegeven.

26

 Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone aren zijn ook zevenjaren; de droom is een.

27

 En die zeven ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; endie zeven ranke van den oostenwind verzengde aren zullen zeven jaren deshongers wezen.

28

 Dit is het woord, hetwelk ik tot Farao gesproken heb: hetgeen God is doende,heeft Hij Farao vertoond.

29

 Zie, de zeven aankomende jaren, zal er grote overvloed in het ganse land vanEgypte zijn.

30

 Maar na dezelve zullen er opstaan zeven jaren des hongers; dan zal in het land vanEgypte al die overvloed vergeten worden; en de honger zal het land verteren.

31

 Ook zal de overvloed in het land niet gemerkt worden, vanwege dienzelvenhonger, die daarna wezen zal; want hij zal zeer zwaar zijn.

32

 En aangaande, dat die droom aan Farao ten tweeden maal is herhaald, is, omdatde zaak van God vastbesloten is, en dat God haast, om dezelve te doen.

33

 Zo zie nu Farao naar een verstandigen en wijzen man, en zette hem over het landvan Egypte.

34

 Farao doe zo, en bestelle opzieners over het land; en neme het vijfde deel deslands van Egypte in de zeven jaren des overvloeds.

35

 En dat zij alle spijze van deze aankomende goede jaren verzamelen, en korenopleggen, onder de hand van Farao, tot spijze in de steden, en bewaren het.

36

 Zo zal de spijze zijn tot voorraad voor het land, voor zeven jaren des hongers, diein Egypteland wezen zullen; opdat het land van honger niet verga.

37

 En dit woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten.

38

 Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze, inwelken Gods Geest is?

39

 Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien dat God u dit alles heeft verkondigd, zo iser niemand zo verstandig en wijs, als gij.

40

 Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleendezen troon zal ik groter zijn dan gij.

41

 Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland gesteld.

42

 En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hemfijne linnen klederen aantrekken, en legde hem een gouden keten aan zijn hals;

43

 En hij deed hem rijden op den tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor zijnaangezicht: Knielt! Alzo stelde hij hem over gans Egypteland.

44

 En Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder u zal niemand zijn hand ofzijn voet opheffen in gans Egypteland.

45

 En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paaneah, en gaf hem Asnath, de dochtervan Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land vanEgypte.

46

 Jozef nu was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koningvan Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, en hij toog door gansEgypteland.

47

 En het land bracht voort, in de zeven jaren des overvloeds, bij handvollen.

48

 En hij vergaderde alle spijze der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed despijze in de steden; de spijze van het veld van elke stad, hetwelk rondom haarwas, deed hij daarbinnen.

49

 Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen, als het zand der zee, totdat men ophieldte tellen: want daarvan was geen getal.

50

 En Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, dieAsnath, de dochter van Potifera, overste van On, hem baarde.

51

 En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen Manasse; want, zeide hij, Godheeft mij doen vergeten al mijn moeite, en het ganse huis mijns vaders.

52

 En den naam des tweeden noemde hij Efraim; want, zeide hij, God heeft mijdoen wassen in het land mijner verdrukking.

53

 Toen eindigden de zeven jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was.

54

 En de zeven jaren des hongers begonnen aan te komen, gelijk als Jozef gezegdhad. En er was honger in al de landen; maar in gans Egypteland was brood.

55

 Als nu gans Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Faraozeide tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt.

56

 Als dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles, waarin iets was,en verkocht aan de Egyptenaren; want de honger was sterk in Egypteland.

57

 En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te kopen; want de honger wassterk in alle landen.

Genesis 42

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: